De tweede fase: scheikunde in het studiehuis


In de discussies over de tweede fase en het studiehuis worden allerlei termen nogal eens door elkaar gehaald. Ik zet ze hier op een rijtje in het besef dat dat ook maar een interpretatie is.

Met de tweede fase worden de klassen bedoeld die we vroeger “bovenbouw” noemden. Het gaat hier bij havo en vwo dus om klas vier en hoger. Het “tweede” suggereert dat er ook een eerste fase is. Die wordt basisvorming (“Bavo”) genoemd, waarbij opmerkelijk is dat de Bavo reeds halverwege het derde jaar wordt afgesloten. Soms wordt daarom ook wel van “Bavo-plus” gesproken.

De profielen zijn onder staatssecretaris Wallage bedacht. In plaats van de vrije pakketkeuze die de Mammoetwet mogelijk maakte, kwam er naast een breed verplicht programma een keuze uit vier doorstroomprofielen naar het vervolgonderwijs:

Hiermee werd de voorbereidende functie van havo (op hbo) en vwo (op wo) benadrukt.

De uiteindelijke invulling kwam tot stand onder staatssecretaris Netelenbos. De door haar ingestelde Stuurgroep Profiel Tweede Fase Voortgezet Onderwijs (ook wel “de Stuurgroep” of “de commissie Ginjaar-Maas” genoemd) schreef in haar tweede rapport (oktober 1994):

“De voornaamste kenmerken van dat nieuwe onderwijs zijn dat het rekening houdt met verschillen, de leerling een grotere zelfstandigheid geeft en effectiever is zodat het ook adequater voorbereidt op vervolgstudie in het hoger onderwijs.”

Het profielwerkstuk is in feite de meesterproef van de tweede fase. Het gaat om een werkstuk waar twee profielvakken in vertegenwoordigd zijn, en waarvoor flink veel praktisch werk kan worden verricht. Bij de binask-vakken is in de formulering van de examenprogramma’s al een hoge mate van afstemming bereikt. Zo zijn de gevraagde vaardigheden voor deze vakken (en ANW) vrijwel gelijk. Secties moeten dus samenwerken bij het begeleiden van leerlingen en bij het onderwijzen van de vaardigheden (om onnodige dubbeling te voorkomen en een doorgaande lijn in het curriculum te krijgen). In zekere zin wordt hier een stap in de richting van een vak “natuurwetenschappen” gezet.

Naast het profielwerkstuk moeten de leerlingen aan een kleinere praktische opdracht werken. Deze opdracht beperkt zich tot een vak. De precieze omvang en inhoud van profielwerkstuk en praktische opdrachten zijn te vinden in het examenprogramma.

Het studiehuis is een idee dat onder staatssecretaris Netelenbos geïntroduceerd werd door bovengenoemde commissie Ginjaar-Maas (voorzitster Nel Ginjaar was eerder staatssecretaris van onderwijs, maar ook jarenlang docente scheikunde). In feite is het een model hoe het onderwijs in een school georganiseerd kan (of moet?) worden. Belangrijk punt is het streven naar zelfstandigheid van de leerling, om die een betere start in de vervolgopleidingen te geven. Veel eerstejaars studenten bleken namelijk te stranden in het niet zo schools georganiseerde hoger onderwijs. Volgens mij is de zelfstandigheid een einddoel van de opleiding, waarvoor je dan ook onderwijstijd moet inruimen, maar velen leken die zelfstandigheid al in de vierde klas te gaan eisen (en raakten zeer teleurgesteld toen dat tegenviel).

Daarnaast werd het begrip studielast ingevoerd. Alle activiteiten worden begroot op een aantal studielasturen. De leerlingen hebben een veertigurige studieweek die ze - idealiter - op school doorbrengen (vandaar “studiehuis”).
 

Protesten tegen het studiehuis

In december 1999, korter dan een half jaar na de invoering van het nieuwe examenprogramma op alle scholen, organiseerden boze leerlingen een demonstratie in Den Haag (die uit de hand liep). Zij waren boos over de zwaarte van het programma, de rommeligheid op de scholen, het ontbreken van boeken...

Over deze bezwaren valt wel het een en ander op te merken:
1. Minister Ritzen vond dat het aantal studenten in het hoger onderwijs wel wat mocht dalen en streefde dit na door havo en vwo te verzwaren. De verschillende vakontwikkelgroepen (opstellers van het examenprogramma) verwerkten dat in hun programma’s.
2. Steeds meer leerlingen (en studenten) hebben dankzij de op volle toeren draaiende economie baantjes. Hun vrije tijd kost ook meer geld dan voorheen. Een (gemiddelde) studielast van veertig uur is voor velen daardoor te veel; bovendien hebben sommigen door het zwaardere programma meer tijd nodig.
3. Die rommeligheid viel wel mee op scholen die tot de voorhoede behoorden en zich al enkele jaren bezig hadden gehouden met de veranderingen. Er waren echter ook scholen die zich slecht voorbereid hadden, leraren die er van uit gingen dat die plannen toch niet door zouden gaan...
4. Alle boeken moesten worden herzien vanwege het gewijzigde examenprogramma. Op een gegeven moment vroegen de educatieve uitgevers om een jaar uitstel van de invoering: het lukte niet om de boeken op tijd af te hebben. Later wilden ze weer geen uitstel: scholen zouden een jaar wachten met vervanging van de boeken in de boekenfondsen. Als een boek een levensduur van vijf jaar heeft, zou dat een omzetverlies van twintig procent betekenen. Geen uitgeverij kon zo’n omzetverlies aan. Staatsecretaris Netelenbos wilde de invoering van het studiehuis nog binnen haar ambtstermijn meemaken en drukte door. Menige school heeft maanden met fotokopieën van slecht geredigeerde boeken gewerkt.

De opvolgster van staatssecretaris Netelenbos, Adelmund, was onder de indruk van de argumenten van de scholieren en nam een aantal maatregelen, zoals het niet meer verplicht stellen van het profielwerkstuk en het veranderen van de zwaarteverhouding van theorie en praktijk (daarnaast leek ze het nieuwe vak ANW af te schaffen).

Voor scholen en docenten die hard gewerkt hadden aan de invoering van de tweede fase (de omscholers voor ANW hadden een jaar lang een cursus gevolgd waar ze een hoop eigen tijd in hadden gestoken) was dit zeer demotiverend.
 

Opdrachten

De natuurkundeleraar Rob Knoppert was op verschillende manieren betrokken bij de invoering van de tweede fase. Hij schreef in het NRC-Handelsblad een artikel waarin hij het opneemt voor het profielwerkstuk.

1. Lees dit artikel.
2. Ga op je stageschool (in het bijzonder bij de sectie scheikunde, of eventueel breder: binask) na hoe men zich op de tweede fase heeft voorbereid:


3. Ga ook na hoe de invoering uiteindelijk verlopen is. Bekijk ook hoe het op je stageschool geregeld is met
4. Rob Knoppert vindt dat de opwaardering van de praktische opdracht tot een wezenlijke onderwijsverbetering kan leiden. Formuleer jouw mening over het scheikundeprogramma en de rol van de praktische opdrachten in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Onderbouw je mening o.a. met:
Rapporteer hierover in je eindverslag.
 

Literatuur

Rob Knoppert (2000) Al doende leren, de praktische opdracht mag niet versukkelen, NRC-Handelsblad van 21 oktober 2000, katern Wetenschap & Onderwijs p. 4.
 

Verder lezen

Erik Joling (red.) (2001) Scheikunde in het studiehuis, verzameling artikelen uit NVOX.
Vakontwikkelgroep Binask (1995) Advies Examenprogramma’s havo en vwo: biologie, natuurkunde, scheikunde, Stuurgroep Profiel Tweede Fase, AN 9.330.7459.
Stuurgroep Profiel Tweede Fase Voortgezet Onderwijs (1994) De Tweede Fase vernieuwt: Scharnier tussen basisvorming en hoger onderwijs, deel 2, Den Haag.
Tweede Fase Adviespunt: Vakkenrubriek - Scheikunde. Een verzameling links met betrekking tot de tweede fase.
NN (2007) Regelgeving voor de Vernieuwde Tweede Fase. Den Haag: Tweede Fase Adviespunt Downloaden als PDF-document


Bijgewerkt op donderdag, 30 augustus 2007.